Links, rechts. Twee wandelingen. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2001, 210 blz. [poëtisch proza]

Uit Van Liers bundel Gegroet o... sprak een wereld van onschuld en eenvoud. In het slotgedicht werd echter een verandering aangekondigd, doordat er sprake is van 'een kind, nog om te kussen wakend', terwijl daarvoor alleen een vies, vis etend snoetje van een kat beschikbaar is. Bij het verlaten van de kinderwereld hangt bederf in de lucht.
De held van Links, rechts is een jongeling die de wereld om zich heen als absurd en verbijsterend ervaart. De enige uitweg bieden hem de wandelschoenen, van zijn ouders gekregen 'omdat hij op deze verjaardag geen kind meer was.' Door lange wandelingen te ondernemen hoopt de jongeling letterlijk de allesoverheersende gedachten aan doem en 
droefenis te ontlopen. Het prozaïsche taalgebruik en het aantal bladzijden doen vermoeden dat het in dit boek om proza gaat. De poëtische vorm lijkt dit te ondergraven, net als de inhoud van de tekst, die meer op stilstand dan op ontwikkeling is ingesteld. De vertragende stijl van Links, rechts drukt het meest adequaat de onzekerheid en aarzeling in het voelen en denken van de jongeling uit en weerspiegelt het tempo en ritme van het lopen.

[Tweedehands verkrijgbaar, bijv. via bol.com of boekwinkeltjes.nl of antiqbook]

Over dit boek schreven: Janet Luis,  T. van Deel en Jos Damen.

_____

De eerste twee bladzijden uit Links, rechts:


EERSTE WANDELING


Nog maar net dag.
Het
schaars aanwezige licht toont een vochtige achtertuin. De overdag 
onzichtbare spinnenwebben bestaan nu maar al te duidelijk, zo vol
gevangen druppels
dauw.
Met schoenen en sokken in de
hand stapt de jongeling op het gazon; voelt de haren op zijn onder-
benen de broekspijpen beroeren: kippenvel.

   Aanraking met de talrijke webjes vermijdt hij angstvallig tijdens
zijn gang over het 
gras.
Een cirkel van voetstappen blijft achter, die hij tevreden aanschouwt
nadat zijn voeten met sok en schoen zijn omhuld.
Echte
wandelschoenen beloopt
hij, met leer tot boven de enkels en met diepgeribbelde zolen.

   Knarsend
is nu het grind van het paadje naast zijn ouderlijk huis hoorbaar. Na-
dat hij het poortje achter zich heeft gesloten, bezien zijn ogen aan-
dachtig
de
straat. Ondanks de
brandende lantarens heerst de donkerte nog volop, de mist heeft
hierop waarschijnlijk ook 
zijn
invloed. De jongeling richt zijn blik op de huizen in de straat.

   Twee aan twee
in 
een rijtje naast elkaar staan die daar, de ramen allemaal afgesloten
door gordijnen, voor zover hij het kan bezien. Gesloten gevels, sla-
pende huizen, waarin
slapende
mensen; mensen die nu nog met een glimlach om de mond in bed
liggen, maar die over niet al te lange tijd met
nog
plakkerige en gezwollen ogen zullen opstaan, met tegenzin, onge-
wild. Een onzorgvuldig besmeerde boterham die in alle haast wordt
gegeten, gehaast om nog op tijd
op
het werk te komen, is de gedachte die hem het meest bedroeft.

   Maar
goed, vandaag was het een dag om op te staan,
vroeg op te staan, deze dag heeft hij benoemd tot wandeldag: een
dag om
te
lopen, niet om te denken en droef te zijn. Welke richting om aan te
vangen: links, rechts, links rechts links? Naar links, besluit hij,
in
de richting vanwaar
de zon moet opkomen. Omdat het een wandeldag is, vandaag, keert
hij zonder wroeging zijn gelaat in die richting, - en omdat de zon
nog
niet te zien is, natuurlijk.